Bokhoutverhalen

Dit verhaal gaat over Johannes Cornelis Bokhout, onze geadopteerde zoon.

Hij werd geboren op 18 januari 1938 in Carambeí en de vroedvrouw was Zus de Geus. Zijn vader heette Dirk Bokhout en zijn moeder Johanna Maria van der Beek. Hans werd gedoopt door mijn man, dominee William V. Muller, die later zijn adoptievader werd.

 

Familie Bokhout

De moeder van Hans, Jo, was belijdend lid van de kerk in Carambeí. Ze was onderwijzeres. Dirk, de vader van Hans, was meester in de rechten. De grootvader van vaderskant was hoofd van een christelijke school in Tilburg, Nederland.

In Brazilië woonden ze eerst in bij Johan en Rose Harms. Later bouwden ze een huis en een schuur. Ze kochten koeien en probeerden een melkveebedrijf op te zetten. Toen dit niet goed lukte hebben ze een kruidenierswinkel opgericht. Daar waren ze nog druk mee toen wij in 1940 met verlof gingen naar Amerika en ik weet nog dat ze problemen hadden met betalen van de rekeningen omdat sommige klanten hen niet betaalden. Toen wij weg waren zijn de Bokhouts naar het binnenland getrokken om administrateurs te worden op een fazenda van een Zwitser of Zweed, die zelf niet in Brazilië woonde.

Jo ontdekte een knobbel in haar borst, terwijl ze ook nog zwanger was. De Bokhouts vonden uiteindelijk een dokter die kon helpen: Dr. Lane; dat was een Amerikaanse arts in het ziekenhuis van de Presbyteriaanse Zending in São Paulo. Dat was een uitstekend ziekenhuis, waar ik ook nog heb gelegen met galblaasproblemen.

Jo heeft nog een tijdje geprobeerd als gouvernante te werken, maar toen wij in 1942 terugkeerden van verlof kon ze ook dat niet meer. Intussen had Dr. Lane een therapeutische abortus uitgevoerd om uitzaaiingen te stoppen, maar de kanker had zich toch verspreid en in haar buik was het een ravage.

 

Hans

Nu iets over Hans. Hij was ruim een jaar oud toen zijn ouders druk waren met hun kruidenierswinkel en hij kans zag tussen de benen van een aangespannen stel paarden te kruipen. Zijn moeder zag het en realiseerde zich dat de paarden paniekerig zouden reageren als Hans zijn moeder zou zien en naar haar terug zou willen kruipen. In een flits rende ze naar de paarden en greep Hans bij zijn lurven- geen paard had tijd te reageren, Hans was veilig!

Ook had hij op die leeftijd een veiligheidsspeld ingeslikt, die vast zat in zijn keel. Zijn moeder greep hem bij de voeten, hing hem ondersteboven en gaf hem een flinke klap op zijn rug: daar kwam de veiligheidsspeld eruit!

En die keer, toen hij gebeten was door ‘bicho berne’. Ik weet nog dat de Brazilianen zijn moeder vertelden dat ze zijn benen (daar was hij gebeten) moest insmeren met wagensmeer en dat deed ze.

De wormen die uit de eitjes kwamen konden slechts door een kleine opening ontsnappen. Ze kunnen niet tegen vet. Ik zie het nog zo voor me: kleine Hans met ingevette beentjes en iedereen wachten op de wormen die proberen te ontsnappen. De kunst was de wormpjes uit te knijpen als ze “rijp” waren. Als de worm onder de huid brak, dan kreeg je infectie. Ooit heb ik wel eens tien wormen uit Hans zijn hoofd en nek geknepen, maar toen was hij natuurlijk al veel ouder.

 

Hondsdolheid

Er waren veel honden met rabiës. Ik herinner me ook nog een koe met rabiës. Op een avond kwam er een hondsdolle hond ons huis binnen, ik lag al in bed.Toen de hond de slaapkamer binnen kwam bleef ik heel stil liggen en bad. Toch beet de hond onze kleine hond en die beet Hans. Dus moesten we naar Ponta Grossa voor rabiësinjecties voor Hans (noot vertaalster: Hans was kort daarvoor geadopteerd). We verbleven daar een paar weken bij een katholieke weduwe, mevrouw Bonn. Hans kreeg de injecties rond zijn navel. Elke dag verzamelden zich de patiënten voor deze injecties en er werd pas begonnen als iedereen er was. Het was erg pijnlijk. Hans was toen vijf jaar en zijn buik was helemaal rood en gezwollen.

Ponta Grossa was toen op ongeveer drie uur rijden met paard en wagen. Er was een goede kruidenierswinkel die zelfs ingeblikte waren verkocht. Er was een ziekenhuis en er waren verschillende warenhuizen. Er was een Japanse viswinkel, enkele Arabische groenteboeren en de Coöperatiewinkel verkocht melkproducten.

In 1942 kwamen we in Brazilië terug van ons eerste verlof naar de USA. We waren daar aangekomen op mijn 40ste verjaardag, 15 augustus 1940. We konden niet eerder terug vanwege de oorlog, we kregen geen toestemming het land te verlaten. Plotseling kregen we bericht dat, als we wilden, we binnen twee weken konden vertrekken.

Toen we in juli 1940 vertrokken waren de Bokhouts nog in Carambei. Daarna vertrokken ze naar het binnenland om een grote fazenda van een Zwitser te beheren. Ze hadden het daar niet best en ontvingen ook geen geld. Dick ging naar de stad São Paulo en kreeg een baan bij Bols, een Nederlandse firma. Daar woonden ze toen wij in 1942 terugkwamen van verlof.

Jo werd daar zo spoedig mogelijk geholpen en onderging een borstoperatie vanwege kanker die ook in haar buik verspreid was. Ze hadden een huis gehuurd van een Duitse familie en Zus Borger woonde bij hen in. Wij huurden een kamer in een huis op een afstand van een half uur wandelen. Bill moest naar Argentinië en ik bleef bij de Bokhouts en kreeg hulp van Coba Vriesman uit Carambeí.

Dr. Lane kwam en hij haalde veel vocht uit Jo’s buik. Ze zei me dat haar conditie erg slecht was en dat ze dood zou gaan. Ze wilde niet dat Hans haar zou zien sterven. Consul-Generaal Berkhout bood aan Hans bij zich te nemen tot na de begrafenis.

Terwijl dr. Lane bezig was klom Hans op een stoel om te zien wat de dokter aan het doen was, niemand lette op hem. Ik weet niet meer hoe lang het duurde voor Jo stierf, maar het was nadat Bill terug kwam uit Argentinië. We zaten met z’n drieën, Dick, Bill en ik aan haar bed. Ik hoor haar nog zeggen “de muziek is zo prachtig”. We hebben haar met z’n drieën in de kist gelegd. In Brazilië moet je binnen 24 uur begraven worden. We hebben haar begraven op Cemitério Redentor, São Paulo. Dick, Bill, Coba en ik gingen met de kist daarheen voor het donker werd. Er waren nog 4 mensen van het Nederlandse Consulaat. Bill en ik hebben een steen op het graf laten zetten met de tekst “Zalig zijn degenen die in den Heere sterven, Openbaringen 14:13”.

Dick werkte nog bij Bols, maar had al een oproep ontvangen voor het Nederlandse leger. Hij kreeg al gauw uniformen en dergelijke en werd naar Suriname gestuurd. De Duitsers hadden daar veel Nederlandse schepen tot zinken gebracht in de Surinamerivier. Omdat hij meester in de rechten was werd hij Districtscommandant.

Wij gingen in september of oktober 1942 met Hans naar Carambeí. Dat duurde met de trein toen 24 uur. Hans was toen 4 jaar en 8 maanden oud en kende ons pas kort. Hij had diarree; hij zat op mijn schoot; de tranen liepen langs zijn wangen de meeste tijd, maar hij huilde niet luid en sprak geen woord.

Toen Jo stervende was heeft ze mij gevraagd of ik Hans bij me zou willen nemen. Ik heb haar beloofd al het mogelijke voor hem te zullen doen. Ze wilde dat Hans kerkelijk op zou groeien.

De eerste tijd in de pastorie in Carambeí stond Hans vaak midden in de nacht in onze slaapkamer en zei dan: “Jullie gaan toch ook niet dood?” Bill antwoorde dan: “Nee, wij zijn hier in de kamer naast de jouwe, ga maar rustig slapen, welterusten”. Dat ging maar door, welterusten, welterusten, tot Bill zei: “Dit is de laatste keer, WELTERUSTEN”. Alles in het Nederlands natuurlijk.

Hans hield er niet van als we Nederlands of Engels spraken als we met hem met de bus naar São Paulo gingen. Hij sprak dan alleen Portugees. Hans sprak natuurlijk alleen Portugees en Nederlands toen we hem met ons meenamen naar Carambeí. Bill en ik spraken Engels samen en Engels had Hans nog nooit gehoord.

De eerste kerstmis met Hans zal ik nooit vergeten. We hadden voor het eerst een boom, zonder versiering, maar wel met echte kaarsjes. We hadden ook een papieren kribbe met engeltjes erboven. Door de warmte van een waxinelichtje gingen die engeltjes zwevend in het rond. We hadden ook een boom in de kerk, ook met echte kaarsjes. Ik zette er een emmer zand en een emmer water naast voor het geval hij in de brand zou raken.

Nu ik dit zo schrijf verwonder ik me er over dat God ons zo beschermde. We hadden nooit een ernstige brand. We gebruikten petroleumlampen, we hadden houten huizen, een kleine houten kerk die met kerstmis overvol was met Brazilianen, omdat ze dan wat snoep kregen.

Voor zover ik me herinner stuurden we Hans dat eerste jaar niet naar school. De school had één lokaal. De kinderen droegen allemaal een wit jack en een witte muts naar school. De Braziliaanse regering eiste slechts vier jaar scholing voor de buitengebieden. Oom Jacob was onze onderwijzer, hij was tegelijkertijd boer. Grada Harms onderwees later ook.

Toen Hans 11 jaar was bracht ik hem naar het Instituto Cristão in Castro. We gingen met Paul van Santen, want Bill was weg. Bill had de Nederlanders “in de verstrooiing”, een groep in São Paulo, een groep Indonesiërs in Rio, een groep in Rio de Janeiro en een groep in Santa Catarina. Ook had hij een groep catechisanten in Ponta Grossa. Verder was hij een tijd de onderhandelaar tussen de regering en Carambeí en hij was de Nederlandse consul voor de staat Paraná.

Op weg naar huis van het Instituto Cristão kregen we pech met de auto. Ik zei tegen Paul van Santen dat dit een teken was, dat we terug moesten naar het Instituto om Hans op te halen. Ik had hem daar achtergelaten terwijl de tranen hem langs de wangen stroomden. Maar Van Santen bracht me niet terug! Hans woonde bij van de Berg, een Nederlander die getrouwd was met Clara Rickli (Duits-Presbyteriaanse achtergrond), een Braziliaanse onderwijzeres. Ze hadden een zoon van Hans’ leeftijd en ze deelden samen de slaapkamer. Hans studeerde vier jaar op het Instituto. William Vriesman was zijn vriend; hij was vernoemd naar Bill. Later werd hij boekhouder bij de Coöperatie.

Hans’ schooltijd werd onderbroken door verloven naar de Verenigde Staten en tochten naar Buenos Aires. In 1946 waren we zes maanden in de USA. In 1950, toen hij 12 jaar werd, werd zijn verjaardag gevierd in Brazilië, Uruguay en Argentinië! In 1951 gingen we naar de USA en Nederland. Bill en ik ruzieden hierover. Bill had zelf een erg onregelmatige schooltijd gehad – Nederland, België, de Verenigde Staten. Hij vond dat je zoveel leerde door te reizen en we zouden Hans zelf Engels en zo leren. Ons onderwijs was te onregelmatig, maar Hans verwierf wel algemene kennis. Hans is veel tekort gekomen omdat hij geen regelmatige schoolopleiding heeft gehad.

Hans’ vader, Dick Bokhout, leerde in Suriname na ongeveer een jaar Marie Da Costa kennen en hij trouwde met haar. Zij was familie van de bekende Nederlandse schrijver/dichter Da Costa en Joods. Ze was de secretaresse van de Gouverneur van Suriname. Ze zijn een keer bij ons geweest toen we in Castro woonden. Ze sliepen in Hans’ kamer en Hans sliep buiten in het bediendenverblijf (de meeste Braziliaanse huizen hebben dat). Als hij naar bed ging, kwam hij naar onze kamer. Ik vond dat zo wijs en diplomatiek van zo’n kleine jongen.