Carambeí

De families De Geus, Vriesman, Los en Verschoor hadden op de advertenties gereageerd, waren gegaan en woonden nog steeds in Carambeí toen wij arriveerden. Zij vertelden verhalen van andere families die er ook waren geweest en mensen die waren gestorven. Werkelijk verschrikkelijke verhalen‑ slangenbeten, een vrouw die prostituee werd nadat haar man gestorven was om eten voor haar kinderen te kunnen kopen, etc. etc. etc. Er waren ook Duitse families gegaan en sommige waren er nog. De vier Nederlandse gezinnen waren in januari 1935, toen wij arriveerden, uitgegroeid tot elf gezinnen door onder elkaar gesloten huwelijken. Het waren allemaal grote gezinnen. Twee gezinnen, van Jan De Geus en Leen Los, hadden elk zestien kinderen. De families kwamen elke zondag bij elkaar en lazen dan een Hollandse preek. Ze hadden een paar boeken met preken en lazen die telkens opnieuw. Ze vierden nooit Avondmaal. Ze kwamen van de Gereformeerde kerk en de Christelijk Gereformeerde kerk. Sommigen waren half en half Zevende Dag Adventisten geworden. Een Lutherse dominee reisde af en toe door het gebied en hij doopte baby’s en trouwde mensen op verzoek‑ vanzelfsprekend in het Duits.

Het waren allemaal melkveeboeren. Ze maakten thuis boter en kaas en reisden met hun waren in drie uur naar Ponta Grossa, de dichtstbijzijnde stad, om ze daar te verkopen. Ze hadden een kleine fabriek geprobeerd en een coöperatie, maar dat was mislukt. De papieren waren verloren gegaan, het raam uitgewaaid tijdens een vreselijke storm, en konden niet meer terug gevonden worden zeiden ze. Oom Jacob Voorsluis, die ook schoolmeester en boer was, had de coöperatie geleid.

In Rio de Janeiro werd ons door het kerkbestuur en de directeur van het College verteld zo snel mogelijk naar het binnenland te reizen omdat er een revolutie werd verwacht. We reisden per trein van Rio de Janeiro naar São Paulo. Het heette eerste klas te zijn maar de stoelen schommelden en verschoven steeds. Na 24 uur arriveerden we in Carambeí. Daar was een Model T Ford om ons af te halen en ons naar het huis van Hendrik Harms, getrouwd met tante Teu de Geus, te brengen.

De familie Harms had zeven kinderen. De oudste, Jo, werd mijn beste vriendin. Ik correspondeer nog steeds met Marie Harms-Dijkstra en Leentje Harms-van der Meer. De Harmsen vormden een fantastisch gezin. Ik herinner me de vliegen! Ze hadden een heerlijke soep gemaakt, maar het was onmogelijk om de vliegen eruit te houden.

We verbleven ook twee weken bij een ouder echtpaar Verschoor. Ik kende vrij weinig Nederlands, ofschoon mijn vader aan tafel altijd uit de Nederlandse Bijbel las.

Ik had vlooienbeten en zandvlooien groeven zich in onze tenen. Die moesten we er met een naald uithalen. Na die twee weken trokken we in het huis van opa Los. Zijn vrouw was gestorven. Het huis was één grote ruimte met aan beide kanten een, tot op driekwart van de hoogte, afscheiding. Links was Bill’s studeerkamer met net genoeg ruimte voor een tafel en een stoel. Hij kon zijn boeken dus niet uitpakken. Rechts was de slaapkamer. Er zat geen glas in de ramen, alleen kleine deurtjes. Soms stak een Zebu zijn kop door het slaapkamerraam. Het huis was gemaakt van verticale planken met daartussen dunne latjes. De vloerplanken waren zover van elkaar dat het gras er tussendoor groeide. Het dak van houten dakpannen lekte en ik was bang voor slangen als ik naar het “huisje” moest.

Toen we in het huis van opa Los woonden herinner ik me een dag dat Bill weg was. Ik hoorde een angstaanjagend gekakel bij de achterdeur. Er was een kip met kuikentjes en iedere keer dook er een gier naar beneden en ging er met een kuikentje vandoor, net zo lang tot alle kuikens verdwenen waren.

Ik haalde water bij een bron op enige afstand van het huis. Ik rolde mijn watervat naar beneden, vulde het en rolde het naar boven. Een keer bleek er een slang in mijn vat te zitten!

Op een keer zag ik een ratelslang die een kikker als het ware hypnotiseerde, de kikker zat als bevroren. Toen bewoog hij zich langzaam in de richting van de slang om opgegeten te worden. Het was een afschuwelijk gezicht. Voor mij was het toentertijd een voorbeeld van Satans methoden en macht.

Ook zag ik een keer een zwarte slang met een witte kop onder de tafel toen ik het eten op tafel wilde zetten. Ik heb het beest onder de deur door het huis uit weten te jagen.

En die keer dat ik een slang zag vlak bij een groepje kinderen die op de grond zaten te spelen. Ik greep een hak en probeerde hem z’n kop in te slaan. Toen ontdekte ik dat slangen niet zo makkelijk te doden zijn!

Ik werd een keer bij een Braziliaans gezin geroepen; een jonge dochter was door een slang gebeten. Wij hadden altijd serum in huis. Alhoewel ik het kind serum heb kunnen geven stierf het toch in het ziekenhuis. Het was vreselijk om te zien hoe de functie van de ene na de andere spier het begaf.

Het instituut waar slangenserum wordt gemaakt heet Butantã in de stad São Paulo. In de pastorie hadden we dozen van Butantã om de giftige slangen in te doen. De mensen brachten de slangen, die werden in de dozen gedaan en Bill stuurde die dan naar Butantã. Wij kregen een gratis dosis serum voor iedere slang die we opgestuurd hadden.

Sommige slangen veroorzaken bloedingen, andere het klonteren van bloed en weer andere het verlies van spierfuncties. Ik schrijf dit in 1995 en weet de verschillende symptomen niet meer. Maar het was erg belangrijk te weten door welke soort slang de patiënt gebeten was.

De kerk bouwde een pastorie voor ons. Ook van verticale planken met dunne latjes ertussen., maar met plafonds, goede vloeren en een fundering. Bill wilde een open haard in de woonkamer. Ze hadden er nog nooit een gebouwd, dus Bill moest instructies geven hoe hij dacht dat het moest. Wat waren we blij toen de rook echt door de schoorsteen omhoog ging. Ik geloof dat we in 1935 de pastorie betrokken.

We hadden ons paard, Tomy, vastgebonden aan de veranda voor het nieuwe huis. De tafel vóór hem stond vol met alles wat we uit het huis van opa Los hadden meegenomen. Tomy kreeg het voor elkaar de spullen een voor een van de tafel op de grond te zetten. Dat was zijn bijdrage aan de verhuizing!

Het huis had een woonkamer, we kochten daarvoor linoleum. We hadden een eetkamer, een keuken, twee slaapkamers, een kleine studeerkamer en een badkamer. We hadden een bron, een zolder, maar geen vloer in de zolder. We hadden daar een watertank en we konden de tank vullen met een pomp die op de achterveranda stond. Het was een handpomp. Later kregen we een motorpomp.

Een keer toen de vrouwenvereniging in de pastorie bij elkaar was, was de motor aangezet om de tank te vullen, maar de pijp die in de tank hoorde te zitten zat er niet! Plotseling kwam het water via de trap omlaag naar de woonkamer. Dan is het een groot voordeel vergaderingen in de pastorie te houden. De dames hebben me geholpen alles schoon te maken!