De achtervolging

Door: Peter Bosch

De auto’s stromen Carambeí binnen. Er zullen er een drie- à vierduizend komen gedurende het weekend. Aan de nummerborden kun je zien waar ze vandaan komen en dat is van alle kanten, sommige komen van honderden kilometers hier vandaan. Al die mensen komen voor één van de grootste attracties, misschien wel de grootste, van de kolonie. En dat is niet voor de landbouwtechniek of melkproductie, ook niet voor de yoghurtfabriek of de emigratiegeschiedenis; nee, ze komen alleen maar voor… een stukkie taart. U leest het goed… voor een stukkie taart. De “Torta Holandesa” die in Holland niet eens bestaat, is hier door Frederica beroemd gemaakt. Zó bekend dat mensen van buiten het ervoor over hebben om een paar uur in een auto te zitten, daarna in een lange rij te staan om dan eindelijk een lekker stukje taart met een mok koffie te nuttigen… en dan weer naar huis.

Grootopa staat stilletjes naar dit alles te kijken. Hij valt helemaal niet op te midden van het mensengewoel. Desondanks is Grootopa zich ervan bewust dat hij een nogal vreemd persoon is. Hij loopt graag alleen en is dan ook een interessante verschijning in zijn typische oud-Hollandse magere knokigheid. Hij loopt altijd met een beetje gebogen hoofd en ogen laag alsof zijn grote neus hem de weg wijst. Doch, vergis u niet, Grootopa ziet en hoort alles. Toch begint hij zich nu echt wat ouder te voelen. Hij kan niet meer tegen te veel gedoe om hem heen. Grootopa vindt dat dit alles de rust in zijn kolonie verstoort, vooral op de zaterdag en zondag, maar realiseert zich wel dat op de één of andere manier dit taartenfestival toch de Hollandse cultuur in Carambeí in ere houdt. Grootopa is nog steeds een echte Hollander, trots op Carambeí, trots op Batavo, trots op Holland en zijn geschiedenis, maar ook trots op Brazilië. Als echte Hollander snuit Grootopa z’n neus heel luidruchtig in een zakdoek, het liefst een rooie, bekijkt het resultaat goed of alles normaal is… en bewaart dan het snot in z’n broekzak. Zoiets doet alleen een echte Hollander nog maar.

En soep! Grootopa is gek op soep, vooral erwtensoep. Soep is één van die gerechten waar Hollanders specialist in zijn en Nederland staat dan ook bekend om zijn heerlijke soepen. Hier in Brazilië is het anders en met de tijd zijn ook de emigranten vergeten dat soep bestaat. Vroeger werd er in de kolonies op zondag altijd soep voorgeschoteld, nu nog maar zelden. Soep eet men in Brazilië alleen maar onder twee omstandigheden, of je hebt het heel koud of je bent ziek. Soep werd slechts gegeten in het ziekenhuis, dunne waterige kippensoep. Maar hier is gelukkig verandering in gekomen de laatste jaren. In alle grote restaurants kun je wel een bakkie soep krijgen. Nog niet de échte lekkere Hollandse soep, maar het begint erop te lijken.

Grootopa ziet tientallen mensen staan in de rij en zittend aan een tafeltje met een paar grote stukken taart en koffie. Hij staat naast een tafeltje van oudere mensen die hij toevallig uit een auto met nummerbord van Curitiba had zien stappen, en hoort de opmerking dat ze door de uitspraak van de “r” van onze mensen toch nog goed kunnen horen dat we van buitenlanders afstammen ook al bestaan we meer dan honderd jaar. De “r” in het Braziliaanse Portugees wordt namelijk aan het begin van de woorden en in de woorden die met twee erren (“rr”) geschreven worden, als een soort “g” uitgesproken.

Grootopa denkt daar over na en komt tot de conclusie dat wij hier eigenlijk geen van de twee talen meer goed spreken. Let maar eens op het hedendaags gesproken Nederlands op de televisie. De uitspraak die we op BVN horen is wel heel ver verwijderd van de taal die wij hier spreken. Op BVN horen we veel Vlaams, nou ja, dat is nog tot daar aan toe want deze taal wordt sinds eeuwen gesproken in Vlaanderen, België. Maar de uitspraak van de Nederlanders die wij op de televisie horen, klinkt steeds meer als een mengelmoes van brouwen met Engels. Bijvoorbeeld als ze zeggen – “We staan in de regen en worden nat”-, dan wordt dat uitgesproken als – “We staan in de ggrreegge en wowrwde nat…”. Dat is toch geen Nederlands, vindt Grootopa. Vroeger werd brouwen als een spraakgebrek beschouwd nu wordt het schijnbaar iedereen aangeleerd. Zelfs de “n” wordt niet meer uitgesproken aan het eind van de woorden, en dat nog wel op tv! Maar luister dan eens naar de aftredingsspeech van koningin Beatrix, zij sprak gewoon Nederlands, bijna zo als wij het gewend zijn… wanneer we héél goed ons best doen.

Grootopa wordt de drukte in het taartenpaviljoen zat en wringt zich tussen de mensen door naar buiten. Langzaam sloft hij het pad omhoog en ziet dan een tiental Volkswagen Kevers staan, de fuscas, de beroemde fukkies van vroeger. Vol interesse bekijkt hij de wagentjes. Jammer dat de meeste helemaal volgeplakt zijn met stickers met prachtige leuzen, steigerende paarden, stoere helden met lasso´s, drankmerken, nakende meiden en wat je nog maar meer bedenken kan. Over één sticker moest hij wat meer nadenken. Daar stond op: “Não ao aborto… Sim à vida”.

We leven in 2012, denkt Grootopa verbaasd, en nog steeds horen we onenigheid over abortus. De meerderheid vindt dat de vrouw over haar eigen lichaam moet mogen beslissen, anderen willen daar niks van horen, vooral ook de paus en de katholieke kerk niet, voor wie het embryo al het volle leven betekent. Grootopa heeft hierover zo zijn eigen opvatting, maar hij weet wel dat als Maria tweeduizend jaar geleden had mogen beslissen of zij het kind zou krijgen of niet, zij zonder het te weten de wereldgeschiedenis had kunnen veranderen. Hij moet weer lachen als hij denkt aan wat een cabaretier jaren geleden eens zei – “Als Maria toen de verkeerde beslissing had genomen, waren wij nu allemaal moslim geweest…!”.

Grootopa keert met zijn gedachten terug naar de fukkies en denkt dan weer aan vroeger. Vijftig jaar geleden hadden de meeste mensen in de kolonies al wel een auto. Meestal was het een auto die voor alles gebruikt werd zoals de jeep, de Willy´s en Toyota pick-ups, de Komby en de Rural. Sommigen hadden een fukkie of zelfs een luxe Aerowillys die meestal alleen maar voor de schone vracht gebruikt werden, om naar de kerk te gaan bijvoorbeeld. Maar vaak werd het fukkie ook nog gebruikt om een zak meel, cement of een kalf te vervoeren. Omdat er toen alleen nog maar grondwegen in de kolonies bestonden zagen de auto’s er vaak verschrikkelijk uit. Soms was de kleur niet meer te herkennen. Grootopa keek eens een keer in de kattenbak van het fukkie van een vriend en ontdekte dat daar spurrie groeide van al zeker twintig centimeter hoog, weelderig en groen.

In de jaren zeventig begonnen de drie kolonies aan een ongekende groei. De bedrijven werden steeds groter, wat mogelijk gemaakt werd door gesubsidieerde leningen die de regering ter beschikking stelde. Doordat de rente niet aan de inflatie gekoppeld was, vrat de inflatie de waarde van de afbetaling zo af dat na een paar jaartjes de boeren soms slechts de waarde van een slof sigaretten betaalden aan de lening van hun graandrooginstallaties. Ze verdienden grof geld en de jongeren konden eindelijk hun wildste dromen laten uitkomen en nieuwe, dure, luxe en grote auto’s kopen. Soms ruilden ze wel twee of drie keer per jaar van auto. Zo reden er aan het eind van de jaren zeventig geweldige auto’s rond in Carambeí zoals Veraneios en Dodges… en een Galaxy.

De Galaxy brengt Grootopa weer op een prachtig verhaal. Het is een verhaal dat eigenlijk vereeuwigd had moeten worden in de annalen van de coöperatie Batavo, maar het is de betrokkenen gelukt dit uit de officiële geschiedenis te houden. Helaas, ze konden natuurlijk niet voorzien dat er ooit een Grootopa zou opstaan die al die ouwe koeien uit de sloot zou halen. Grootopa steekt zijn pijpie aan, neemt een diepe teug van de lekkere rook naar zijn terige longen, doet zijn ogen dicht en gaat terug in de tijd.

1978: Doordat het zo goed ging die jaren, besloot de coöperatie Batavo dat ze naar buiten moesten groeien. De coöperatie moest uitbreiden en er werd een delegatie directieleden op pad gestuurd. Ze bezochten Londrina in het noorden van de deelstaat Paraná en andere kleinere steden, keken daar naar potentieel te koop land en bestudeerden eventuele samenwerking met andere coöperaties.

Ze reden in de grote Galaxy van Mario, de meest luxe auto destijds, die zweefde over de weg met een zacht zoemende motor die bedelde om meer gas en om te mogen racen op volle snelheid.

Op de terugweg reed Mario niet in zijn eigen Galaxy want een collega wist de weg beter en bestuurde de auto door de straten van de steden en over de binnenwegen waar ze aangingen. Het deed hem pijn in zijn hart de slee niet in eigen handen te hebben en hij zat de hele tijd mee te sturen als een soort copiloot.

De officiële snelheidslimiet was destijds 80 kilometer per uur, maar in zo´n auto was het onmogelijk om die te houden, vooral op rechte stukken weg, en de Galaxy voer dan ook gemiddeld op de voor die tijd geweldige snelheid van 120 km/uur iedereen voorbij. In de buurt van Guarapuava kwamen ze plots langs een politiepost, maar de chauffeur had deze niet opgemerkt door het drukke gepraat over de toekomst van de coöperatie, en reed er in volle vaart voorbij. De verkeersagent stak een hand in de lucht en floot op zijn fluitje. De chauffeur schrok, maar in plaats van te stoppen gaf hij gas en de Galaxy schoot vooruit. De politieagent wist niet wat hem overkwam, vloog met nog een collega naar hun politieauto en startten de achtervolging van de grote Galaxy met de vier eerwaarde bestuursleden van de coöperatie Batavo.

De mannen keken naar achteren en zagen de politie met rood zwaailicht aan komen stuiven. Eén van hen, die brouwde, riep, met de bedoeling de chauffeur op te hitsen – “grrije, GGRiekus… grrije!”.

En rijen dat deed de chauffeur. Hij keek in het spiegeltje en zag het zielige politiewagentje aankomen, zo hard het kon. Een triomfantelijke grijns kwam er om zijn lippen. Hij zou eens laten zien wat voor machine hij onder zich had en trapte het gaspedaal in tot aan de plank toe. De motor gierde met volle kracht en de auto schoot vooruit; in een mum van tijd werd de afstand tussen hen en de politiewagen groter en groter. De knokkels van de vingers van de chauffeur waren spierwit, zo vast had hij het stuur in handen, strakgebogen met het hoofd naar voren vlogen zijn ogen van de weg voor hem naar het achteruitkijkspiegeltje om de achtervolgers in de gaten te houden. Al gauw was het politiewagentje zo ver achter dat wanneer ze een bocht maakten deze voor een poosje niet meer te zien was. De brouwende directeur zat op de achterbank te wippen van genot, – “Prragggtig… prragggtig!!”.

Ja, drie van de mannen vonden het prachtig, maar de vierde, een al iets oudere man bleef toch maar een beetje voorzichtig met de vrolijke uitlatingen. Hij voelde zich niet zo erg gerust over dit geval.

Ze kwamen langs een wegrestaurant. De chauffeur keek in het spiegeltje, er was niks te bekennen van de politie, en hij vloog het asfalt af, het plein over en parkeerde de wagen ver naast het gebouw, een beetje verscholen achter andere auto’s. Doodstil bleven ze zitten wachten en het duurde niet lang of daar vloog het politievolkswagentje voorbij, zonder de Galaxy te zien. Ademloos bleven de vier kameraden nog even zitten wachten om er zeker van te zijn dat de politie voorbij zou rijden. Ja hoor, al snel verdween het autootje met zwaailicht uit het zicht. Toen barstten de vier uit in een wilde baldadigheid. Uitgelaten leken ze net vier schooljongens die de meester voor de gek gehouden hadden. Alleen onze oudere man haalde zijn vingers even peinzend door z’n witte haren. De chauffeur voelde zich helemaal opgelaten, hij zal de jongste van het stel geweest zijn en voelde zijn ego gestreeld door de lof van zijn collega´s. Mario keek trots naar zijn Galaxy die daar stond uit te rusten, nog een beetje nasidderend alsof hij moe was van de inspanning.

Na het eten gingen ze weer de weg op. Zwaar zoemde de Galaxymotor over het asfalt, wachtend op het moment dat-ie weer gas zou krijgen en al zijn potentieel zou mogen gebruiken.

Nu waren de vier wat stiller en voelden toch een soort dreiging boven hun hoofd hangen. Zouden ze de politie niet onderschat hebben? Stil reden ze door, nu absoluut zonder de wettelijke snelheid van tachtig kilometer per uur te overschrijden.

Toen ze dicht bij Ponta Grossa kwamen en zich al een beetje opgeluchter begonnen te voelen, kregen ze plots de schrik van hun leven en de chauffeur vloog op de rem. Met gierende banden kwam de Galaxy tot stoppen. De oudere man met de witte haren had zitten dommelen en omdat toentertijd nog geen veiligheidsriemen werden gebruikt, vloog hij bijna door de voorruit. Met grote ogen zagen ze een paar honderd meter verder een barricade van politieauto’s met zwaaiende rode lichten en politiemannen met mitrailleurs in handen. Ze waren natuurlijk door hun collega´s via de radio gewaarschuwd dat er een Galaxy aankwam met een stel bandieten.

De chauffeur wist dat hun lot nu in zijn handen lag en hij dacht bliksemsnel na. Wat nu? De gevangenis in of zou Mario’s Galaxy met kogels doorzeefd worden?

Zijn vingers kromden zich met alle kracht om het stuur en zijn voet gaf ongewild stoten gas – Vvrróemmm!!!… Vvrróemmm!!!… – de slee stond schommelend als een renpaard dat op het vieren van de teugels wacht, klaar om vooruit te schieten.

Plots wist hij wat te doen. Hij gaf vol gas en gooide het stuur om. De auto draaide slippend om en ging met gierende banden terug van waar ze kwamen. De anderen keken achterom om te zien wat de politie deed. Deze keer waren ze allemaal doodstil. De politiemannen sprongen in hun auto’s en begonnen de achtervolging. Weer werd het bestuur van de coöperatie achtervolgd door de politie, deze keer gewapend met mitrailleurs.

De chauffeur wist precies wat hij deed. Hij kende de regio als de palm van zijn hand en wist dat er iets verder terug een binnenweggetje was dat in Ponta Grossa uitkwam… dat zou hij nemen en zo de politie in het stof achter zich laten. Na een paar minuten sloegen ze het binnenweggetje in. Ze keken nog naar achteren in de hoop dat de politie niet zou zien dat ze daar ingeslagen waren, maar dat lukte niet. In de verte zagen ze de geel-zwarte auto’s aan komen vliegen. Vol gas vloog de Galaxy over de hobbelige grondweg, slippend over het zand en stenen en een grote stofwolk achter zich latend. Mario hield zijn hart vast van de zorgen over zijn splinternieuwe auto, maar hij zei niks. De brouwer sloeg ook geen motiverende kreten meer uit en de man met de witte haren zag nu helemaal zo bleek als een vaatdoek. Even werd de hoop groot dat de politie dit niet zou volhouden en dat ze de achtervolging zouden opgeven want de afstand tussen hen werd langzaamaan groter. Doch plots vloog de voet van de chauffeur met een “puta merda” op de rem en de mannen die allen naar achteren zaten te kijken, en dit niet verwachtten, werden naar voren gegooid. Wat was er nu aan de hand? De weg was afgezet met een heining. De politie wist dit natuurlijk en had daarom minder haast. Daar zaten onze mannen in de muizenval.

Het duurde maar even of ze werden omsingeld door de politiemannen met wapens op scherp. – ‘Eruit!! … Handen omhoog!!’ – werd er gesnauwd. Onze mannen wisten niet hoe snel ze de auto uit moesten. Daar stond het coöperatiebestuur, met de handen in de lucht. Alle vrolijke baldadigheid was verdwenen! De chauffeur begon toen te roepen – ‘Desculpe… a culpa é minha!’. Hij wou alle schuld op zich nemen. Hij zei –“Wij zijn directeuren van Batavo…”

De politie wist niet wat ze zagen. Ze hadden een stel ruige bandieten verwacht, maar wat daar stond met de handen in de lucht waren vier verschrikte, eerbiedwaardig uitziende mannen die hen met grote ogen bang aanstaarden. Eén van de politiemannen zei – “Veja só, um deles tem até cabelo branco!!”. Nee, een bandiet op die leeftijd, met witte haren, dat hadden ze niet verwacht.

Het misverstand werd goedgepraat. In die tijd was Batavo al heel bekend en de verkeerspolitie kreeg altijd melk voor niks… Ja, wij Hollanders waren al goed in het systeem ingeburgerd. Maar de Galaxy werd wel mooi in beslag genomen. Die mocht Mario pas na veertien dagen weer ophalen bij het politiebureau.

De mannen zwoeren onder elkaar dat dit verhaal niet openbaar gemaakt mocht worden. Dit moest geheim blijven… vooral voor Castrolanda natuurlijk.

Thuis was Anneke, de vrouw van Mario, doodongerust. De mannen hadden al vroeg in de middag thuis moeten zijn en het was nu al in de avond. Er begonnen rare gedachten in haar hoofd rond te gaan toen er eindelijk een auto de oprit opreed waar Mario uitstapte. Anneke was opgelucht dat hij thuis was, maar wilde natuurlijk wel weten waar hun nieuwe Galaxy was. Mario, in plaats van te antwoorden, hield een vinger voor de mond… Sssst…! en hij gebaarde naar de kinderen. Hij wilde niet dat zij dit verhaal van diverse wetsovertredingen hoorden, want dit zou een heel slecht voorbeeld wezen. Pas laat in de avond werd het hele avontuur fluisterend opgebiecht. Anneke, die het beeld van de vier verschrikte mannen met de handen in de lucht voor zich zag, vroeg – “Hebben jullie het niet in je broek gedaan?”.

Grootopa ontwaakt uit zijn droom en zuigt aan zijn pijpie waar de vlam weer in moet. Hij ziet de twee rijen auto’s langzaam vorderen, de éne komend de andere weggaand. Grootopa besluit naar huis te lopen. Dan moet hij weer denken aan Annekes vraag aan Mario – “Hebben jullie het niet in je broek gedaan?”-, en hij moet aan een oude vriend denken die zo´n last had van zijn buik dat hij niet eens meer naar de kerk ging omdat hij, als hij naar de wc moest dan ook écht moest, en niet zomaar een paar minuten kon wachten. Grootopa herinnert zich hoe zijn vriend gedokterd heeft tot hij ten einde raad een andere oplossing vond.

Grootopa kwam eens bij hem op ziekenbezoek. Al maanden had zijn vriend last van zijn ingewanden en leed aan een eeuwige diarree. Hij ontmoette hem op zijn hurken in de tuin zoekende naar iets. Grootopa vroeg nieuwsgierig wat hij verloren had. – “Ach man”, zijn vriend zuchtte diep en zag een beetje bleek om z’n neus, – “ik ga niet meer naar dokters want die weten me toch niet te helpen, dus ben ik naar een oud mannetje in Catanduva geweest, een soort medicijnman, en die heeft me een plant voorgeschreven die mijn probleem zeker zal oplossen. Hij heeft dat van zijn oude grootmoeder van Duitse afkomst geleerd. Nu ben ik dat plantje aan het zoeken om thee van te trekken”. Grootopa keek naar het onkruid en had er geen flauw idee van welk plantje zijn vriend zou helpen weer eens normaal te poepen. – “Hoe heet die plant?”, vroeg hij. De vriend antwoordde zonder op te kijken – “Ik weet het niet precies, die man wist alleen de wetenschappelijke naam, tanschijse…, of zoiets dergelijks”. -“Tanschijse?”, vroeg Opa, dat klonk hem niet erg Latijns in de oren en hij begon na te denken. Tanschijse klinkt Duits… scheiße. Dan barst Grootopa in lachen uit. Tanschijsse betekent Dünne Scheiße, in het Nederlands doodgewoon dun schijten… niet erg wetenschappelijk maar wel duidelijk en het voorkomt ieder misverstand. Grootopa grinnikt, tanschijse, maar goed dat de bestuursleden daar toen geen last van hadden anders hadden ze het vast en zeker in hun broek gedaan.

Glimlachend sloft Grootopa het hoggie (heuveltje) op, huiswaarts.

Dit artikel is geplaatst in het maandblad De Regenboog – November 2013

Terug naar: Grootopa Vertelt