Sodom en Gomorra

Door: Peter Bosch

Langzaam loopt Grootopa over het pad naar de weg om te kijken of de krant er al ligt. Deze wordt meestal achteloos over het hek op het pad gegooid en daar ergert hij zich wel wat aan. Eigenlijk is dat geen probleem omdat de krant meestal netjes in een plastic zak zit, maar soms schiet de plastic zak wat open en als het dan regent, wordt de krant nat en is Grootopa, niettegenstaande al zijn geduld, de hele dag chagrijnig.

Grootopa ziet het pak liggen en raapt het op. Hij trekt de krant uit de zak en bekijkt de voorpagina met de kopstukken. Eén foto trekt direct zijn aandacht. Er staan drie caranavalsmeisjes op met bijna ‘niks an’t lijf’… en dat is natuurlijk net wat Grootopa een beetje langer naar dat plaatje doet kijken. De natuur is schoon vindt hij. Vooral in Brazilië. Niet voor niks dat buitenlandse toeristen het hier prachtig vinden.

Het doet hem denken aan de eerste immigranten die in Gonçalves Junior kwamen. Duitsers, Roemenen, Zwitsers, Hollanders, en noem maar op, ze kwamen allemaal regelrecht uit hun meestal koude, natte en donkere vaderland naar dit tropische oord. Omdat niet één van hen precies wist in wat voor een land ze terecht zouden komen, kwamen er buiten de families met man, vrouw en kinderen ook veel ongetrouwde jongemannen en mannen die hun vrouw of familie nog even in het verre vaderland hadden achtergelaten om eerst hier wat op te bouwen om dan pas de familie over te laten komen. Hierdoor kwam het dat er in die eerste jaren in Gonçalves Junior veel meer mannen dan vrouwen waren, en dan herhaalt de geschiedenis zich altijd weer.

Omdat er geen echte leiding was in deze kolonie en geen georganiseerde gemeente, gebeurde het net als vroeger in Noord-Amerika in de kampen van de goudzoekers waar praktisch alleen maar mannen waren, het duurde niet lang of er werden een paar bars en een bordeel opgezet. Waar mannen zijn gaan vrouwen op af en andersom… dat is de roep van de natuur. De mannen die hier in dit hete land terechtkwamen, hadden in hun kille vaderland de vrouwen hoofdzakelijk dik aangekleed gezien tegen de regen en de kou, in donkere kleuren, en ze raakten hier al gauw verstrikt in het web van de sensualiteit, van de dartelende Braziliaanse vrouwtjes in hun lichte kleren. De boze lusten des vleses borrelden naar boven en – “der was gien houwe meer aan”.

De gewone, rechtgeaarde families die daartussen woonden, voelden zich plotseling als in een soort Sodom en Gomorra. Het werd met de tijd zo erg dat toen de oprichter van de kolonie, de heer Gonçalves Junior, zelf een keer kwam kijken en in de gaten kreeg hoe de zaak daar liep zijn naam niet meer aan deze kolonie verbonden wilde hebben.

Grootopa ziet dit verre verleden weer helemaal voor zich, schudt lichtjes zijn hoofd, bladert dan wat verder en komt bij een artikel over Getúlio Vargas, die precies 60 jaar geleden zelfmoord pleegde. Getúlio Vargas is één van de groten in de Braziliaanse geschiedenis. Hij leidde de revolutie van 1930 en is gedurende 18 jaar president geweest. Grootopa herinnert zich de dag dat het schokkende nieuws het land verbijsterde toen Getúlio in 1954 zichzelf van het leven beroofde met een schot in het hart. Wekenlang stonden de kranten er vol van en nu, 60 jaar later, wordt er weer in alle details uitgelegd wat er gebeurd is. Nu herinnert Grootopa zich iets wat maar zeer weinigen weten, namelijk dat op de dag dat Getúlio zichzelf doodschoot er een Carambeíaan vlakbij was… Leo Vriesman.

Leo Vriesman heeft dit historische moment van heel dichtbij meegemaakt en heeft zijn verhaal zelf aan Grootopa vertelt. Hij diende in 1954 in het leger als noodchauffeur van Getúlio Vargas en sliep die noodlottige nacht in het regeringspaleis, Palácio do Catete, in Rio de Janeiro. Zoals nu nog gewoonte is als de president vervoerd wordt per auto, reden er toentertijd ook altijd nog een paar auto’s achter hem aan, en in één van die auto’s reed soldado 568, zoals Leo werd genoemd. Als Leo niet hoefde te chauffeuren in het escorte van de president, diende hij als Polícia Militar, – “dan moest ik bandieten jagen”. Leo geeft toe dat er toen nog niet van die geraffineerde bandieten waren zoals die vandaag de dag het land onveilig maken, maar toch was het een gevaarlijke bezigheid. – “Ik heb altijd goed kunnen schieten, vechten en boksen, en was daar ook redelijk bekend om”, zegt hij niet zonder trots, – “en deze bekendheid kwam me goed van pas in die tijd, want men moest gerespecteerd worden als politie en als militair”.

– “Ik ben in 1933, gedurende de revolutie, geboren in Carambeí als vijfde kind van Jan Vriesman en Adriana Los. Mijn moeder is gestorven toen ik vier jaar was. Dat was een ontzettende slag voor onze familie. Ik was nog heel klein, miste mijn moeder en kon ’s nachts niet meer slapen. Ik lag de hele nacht met wijd open ogen naar het voeteneind van mijn bed te staren want daar stond mijn moeder naar me te kijken zonder iets te zeggen. Dan gilde ik “Mama, mama, mama, mama…”. Iedere nacht weer. Ten einde raad hebben ze me toen naar een dokter gebracht in Ponta Grossa en die heeft de simpele raad gegeven om een lichtje aan te laten ’s nachts…, toen was het voorbij. Ik ben praktisch opgevoed door mijn oudere zuster, Hanna, omdat ik het niet kon vinden met mijn stiefmoeder of mijn stiefmoeder niet met mij. Toen ik zo’n 16, 17 jaar was ben ik als vrachtwagenchauffeur in dienst gegaan bij Leen Aardoom en ik geloof dat ik de eerste werknemer was van het bedrijf TransArdo”.

– “Toen ik opgeroepen werd voor m’n dienstplicht, had ik al een paar jaar praktijk als chauffeur en ik was daar verrekte goed in, al zeg ik het zelf. In de kazerne zag ik op een dag een aanplakbiljet waarop stond dat ze naar een chauffeur zochten om in het escorte van de president te werken als noodchauffeur. Dat stond mij wel aan. Ik heb direct gesolliciteerd, maar dat hadden ook een zestig andere soldaten gedaan! De één na de andere werd getest. Toen ik eindelijk aan de beurt was stapte ik in, pakte de sleutel van de majoor aan, startte de auto en wou wegrijden, maar de man zei gelijk dat ik hem uit moest zetten en klaar was. Verbouwereerd deed ik wat hij zei en liep teleurgesteld weg. De volgende dag zag ik een groep soldaten staan kijken naar een papier aan de muur waar de namen van de geslaagden op stonden en warempel mijn naam stond er ook op! Zodoende kreeg ik dit mooie baantje in mijn diensttijd”.

Leo vertelde Grootopa dat één van de indrukwekkendste personen die hij gekend heeft die tijd Gregório Fortunato was. – “Gregório was een neger van groot statuur en commandant van de persoonlijke lijfwacht van Getúlio en zo intiem met de president dat hij zijn beschermengel werd geacht en daarom ook de Zwarte Engel werd genoemd, o Anjo Negro. Toen wij, simpele soldaten, hoorden dat de president dood was, sprongen we uit bed en renden het plein op naar het paleis, maar daar werden we ontvangen door een regen kogels over ons hoofd en we gingen plat tegen de grond. Die dag is natuurlijk één grote drukte geworden en het heeft lang geduurd voordat wij precies wisten wat er gebeurd was, hoe dicht we er ook bij waren. Er werd niet veel verteld, maar er gingen natuurlijk allerlei verhalen rond. Wat ons zo vreemd leek is dat er velen gevangen werden genomen zoals politici, officieren… en ook Gregório, de Zwarte Engel. Gregório heeft altijd volgehouden dat Getúlio geen zelfmoord gepleegd heeft, maar dat-ie vermoord is”. Leo vertelde Grootopa dat hij absoluut geloofde wat Gregório zei, – “Ik geloof hem nu nog. Gregório wist alles wat er gebeurde en was altijd in de buurt van de president. Hij is vastgezet en gefolterd, maar hij bleef volhouden dat Getúlio vermoord is… totdat hijzelf gekeeld is in de gevangenis”. Leo keek Grootopa aan en vroeg toen, – “Nou, dan hangt er toch een vuiltje in de lucht. Nietwaar?”

Grootopa denkt hier even over na. Het verhaal dat Leo vertelde is anders dan de officieel beschreven geschiedenis, maar Grootopa weet maar al te goed dat er veel in de officiële geschiedenis is aangepast, dus de kans dat Gregório de waarheid sprak is misschien helemaal zo klein niet.

Leo is de rest van zijn leven chauffeur gebleven en dat was zijn lust en zijn leven. – “Eigenlijk had ik in het leger moeten blijven en carrière moeten maken, maar mijn zwager had een vrachtwagen gekocht en me gevraagd om bij hem te komen werken en dat heb ik toen gedaan… achteraf jammer. Daarna ben ik ook nog jaren buschauffeur geweest, ik heb het hele land doorgereisd, duizenden en duizenden kilometers”.

Grootopa staat nog steeds op het pad voor het hek waar hij de krant gevonden heeft. Het is mooi weer en de ochtendbries slaat het blad dubbel. Hij ontwaakt uit zijn herinneringen, bladert de krant verder door en komt dan op een artikel over medicijnen waarboven de kop: “Antibióticos – ainda curam?”, een waarschuwing voor diegenen die zomaar medicijnen nemen, remedies zoals wij in Carambeí zeggen, zonder doktersvoorschrift en het gevaar van de bijverschijnselen onderschatten.

Vroeger bestonden er van die medicijnen die in alle huizen te vinden waren en waar de kinderen mee opgroeiden: – Fix (Vick) voor hoest en volle borst, trekzalf (Minancora) voor puistjes en wonden, levertraan (Emulsão Scott) om sterk te worden, wat de meeste kinderen verschrikkelijk vies vonden, jodium dat voor alle wonden als desinfectie gebruikt werd en Mercurio Cromo, ook voor desinfectie, maar dit spul deed niet zeer. Tot voor de Tweede Wereldoorlog gingen er velen dood aan verwondingen die vandaag de dag als onbenullig worden beschouwd. In de Eerste Wereldoorlog, bijvoorbeeld, zijn er meer soldaten gestorven aan wonden, opgelopen door roestige spijkers en prikkeldraad, en uitwerpselen in de vieze loopgraven waar ze in moesten leven, dan gesneuveld door kogels of een bajonetsteek. Er bestond nog geen antibiotica in die tijd en wie een infectie opliep of bloedvergiftiging was praktisch ter dood veroordeeld. Er zijn wat benen, handen en armen afgezaagd om te voorkomen dat het gangreen de overhand zou krijgen en de patiënt zou doden. In de Tweede Wereldoorlog was de penicilline net een twaalf jaar tevoren ontdekt door Alexander Fleming. Dit is absoluut één van de grootste ontdekkingen aller tijden geweest. Dit medicijn heeft duizenden soldaten gered, maar toen wisten ze nog niet dat veel mensen niet tegen penicilline kunnen, ze zijn er allergisch voor. Veel soldaten zijn direct na een penicillinespuit doodgegaan door de zogenaamde anafylactische shock. Ja, er bestaat eigenlijk geen medicijn zonder bijverschijnsel.

Over bijverschijnselen gesproken, Opa moet opeens denken aan wat er vroeger is gebeurd met een heel speciale vriend van hem, hier in Carambeí. In de kolonie was het gebruik van medicijnen, voorgeschreven door een bekende of tante, heel gewoon. Doch deze vriend was wel héél gevoelig voor alles wat je je maar kan indenken en de gekste dingen gebeurden met hem. Als hij kaas at, bijvoorbeeld, kreeg hij het ijskoud boven zijn ogen. Niemand geloofde dat natuurlijk, maar het was waar. Hij had ook vlagen van verschrikkelijke slaap. Als hij op een feestje was ’s avonds, ging hij opeens staan, liep dan even rond om te proberen wakker te blijven, maar niks hielp. Zijn ogen werden steeds roder en dan zei hij – “Even een tukkie doen, vrouw”, en ging dan achter de stoel van zijn vrouw liggen slapen als een roos. Zijn vrienden waren al aan deze vreemde gewoonte gewend dus lieten ze hem daar rustig liggen voor een half uurtje… dan ontwaakte hij en leefde weer gewoon verder. Met de tijd keek niemand er meer vreemd van op.

Op een keer was hij een beetje ziek, één of andere infectie, en hij besloot op eigen houtje een medicijn te nemen. De volgende dag stond hij zich aan te kleden terwijl zijn vrouw in de keuken bezig was. Hij voelde zich een beetje raar en dacht – “Ik moet nog maar eens wat medicijn nemen”. Opeens merkte hij iets vreemds tussen zijn benen. Hij keek en zag dat het aanhangsel dat mannen daar hebben, en dat op dit moment eigenlijk in ruststand behoorde te zijn, er was namelijk helemaal geen reden om in actie te komen, begon te groeien. Vol ongeloof zag hij dit gebeuren. Het groeide maar door. Met grote ogen en schorre stem riep hij – “Vrouw kom eens kijken!” Vrouw begreep door de toon van zijn stem dat er iets aan de hand was en kwam haastig aanrennen. Ze wist niet wat ze zag – “Hee jaa, wat is dat?” Daar stond Jan wijdbeens, verschrikt, maar toch een beetje trots op dit wonderlijke gebeuren. Zijn vrouw begreep natuurlijk dat er iets verkeerd was, want dit was ver boven de normale maat… het leek wel op de film van de Hulk, en zij riep, – “Kom op, naar de dokter”.

Met een handdoek om zijn middel, want er was geen broek die hem meer paste, zijn ze naar de dokter gevlogen. Daar kregen ze voorrang want de secretaresse zag aan de blik van beiden dat er iets heel erg mis was.

Bij de dokter binnen vroeg deze wat er aan de hand was, dus liet Jan dralend de handdoek zakken. De dokter sprong overeind en riep – “Minha nossa senhora, o que que é isso!!??”, en hij vloog naar de kast waar hij een apparaatje pakte en toen net deed of het een fototoestel was. Hij zei – “Dit moet geregistreerd worden en dan sturen we het naar Guinness Book of Records”, en barstte toen in lachen uit om de verschrikte gezichten van ons stel.

Toen hij begon te lachen zakte de schrik al gauw natuurlijk en de dokter legde uit dat dit een redelijk vaak voorkomende reactie was op het medicijn dat vriend aan het nemen was, maar absoluut niet gevaarlijk en dat dit een goeie les was voor degenen die zomaar zonder voorschrift medicijnen nemen.

Grootopa vouwt de krant op en ziet dan de eerste foto weer, die van de carnavalsmeisjes. Je kan er geen ras meer in terugvinden. De meeste Brazilianen zijn een mix van alle rassen vooral neger en blank met een scheutje indiaans en de laatste jaren Japans bloed. Tijdens de slavernij hadden de zwarte slavinnetjes het zwaar te verduren met hun Senhores, de fazendeiro’s, die heersten over het leven en de dood van de slaven. Duizenden halfbloeden werden geboren, maar ze werden nooit als kind van de vader erkend, ze moesten blijven leven als bastaardkinderen die eigenlijk nergens bij hoorden. Maar deze bastaardjes waren vooral heel mooie, sterke en gezonde kinderen. De vrouwen van de fazendeiro’s, de Senhoras, haatten dat en sloegen vaak de tanden uit de mond van de knappe slavinnen om ze zo onaantrekkelijk mogelijk te maken voor hun mannen…, maar dat schijnt niet veel geholpen te hebben.

Over mooi gesproken… Carambeí kan trots zijn want, ondanks dat de Engelsen de Hollanders het lelijkste volk van Europa vonden, hebben wij in Carambeí dit jaar het mooiste meisje van Paraná. En om hier in Brazilië “Miss” te worden, valt niet mee. Nathaly Goolkate, directe nakomelinge van Jan Verschoor en Gerrit Los, is dit jaar gekozen als Miss Paraná. Nathaly, nu op naar Miss Brasil en dan naar Miss Universe!

Grootopa is net als iedereen zéér trots op Nathaly. Niemand zal ooit meer kunnen zeggen dat wij, Hollanders, lelijk zijn. Hij stopt de opgerolde krant onder zijn arm, steekt de brand in z’n pijpie en wandelt genietend huiswaarts. Hij grinnikt zachtjes – “rsrsrsrsrs… we hebben de Engelsen lekker een poepie laten ruiken”.

Dit artikel is geplaatst in het maandblad De Regenboog – Juli 2014

Terug naar: Grootopa Vertelt