Love story

Door: Peter Bosch

Grootopa loopt voorzichtig over het trottoir langs de Avenida dos Pioneiros. De zon daalt als een grote rode bal aan de horizon en boven Ponta Grossa ziet hij een zware, donkere regenwolk hangen. Prachtig om te zien, maar hij hoopt toch dat die regenval en wind maar een beetje uit de buurt van Carambeí blijven.

Hij komt voorbij het transportbedrijf TransArdo en ziet het parkeerterrein vol grote aanhangers staan. Ja, wat een bedrijf is dat geworden. Grootopa weet nog goed hoe de jonge gebroeders Aardoom begonnen zijn met één vrachtwagen om de melk in bussen bij de boeren op te halen in Carambeí en later ook in Castrolanda. Moet je nu eens zien, al die vrachtwagens… Dan moet hij ineens denken aan heel vroeger, bijna honderd jaar geleden, toen de familie van Aart Jan de Geus in 1913 in Carambeí aankwam. Met de familie is ook dochter Pleuntje de Geus meegekomen. Zij wou eigenlijk helemaal niet mee, maar de familie heeft erop aangedrongen en zodoende… Ja, als Rooie Aart wat in zijn kop had…

Dit verhaal is Grootopa verteld door tante Jo. Tante Jo haar achternaam was Aardoom en ze was getrouwd met Jaap de Geus, Ome Jaap. Tante Jo was een vriendelijke vrouw met een eeuwige lach op haar gezicht, en als je bij haar op bezoek kwam, ging je daar niet weg zonder eerst een lekker koppie koffie met een stuk koek te eten… én een mooi verhaal te horen over vroeger. Zo vertelde tante Jo Grootopa op een dag het verhaal over haar ouders Leendert Aardoom en Pleuntje de Geus.

Wat was nou het geval, toen de De Geuzen naar Brazilië vertrokken in 1913, was Pleuntje in Nederland al verloofd met de jonge beurtschipper Leendert Aardoom. Net als zij kwam ook hij uit ‘s-Gravendeel, en voer met zijn boot “Hendrika” op de binnenwateren waar hij zijn vracht van dorp naar dorp en stad naar stad transporteerde. De “Hendrika” was zijn grote trots en Leendert dacht er niet over om die te verkopen en naar Brazilië te vertrekken. Hij zou wel uitkijken. Maar zijn Pleuntje moest mee en tegenstribbelen hielp niet. Toen ze vertrokken, heeft Pleuntje beloofd dat ze over een jaar terug zou komen. Leendert op zijn beurt, beloofde op haar te wachten en wanneer zij terug kwam gelijk met haar te trouwen. Met bezwaard hart hebben ze elkaar gedag gezwaaid, Leendert op de kade en Pleuntje op de achtersteven van de grote oceaanstomer. Leendert heeft staan kijken tot het schip achter de mistige horizon verdwenen was.

Eenmaal in Brazilië vond Pleuntje het hier prachtig en ze genoot van het vrije leven in Carambeí. In de kolonie maakte zij zich nuttig door de kleine kinderen van de pioniers les te geven en zij was in feite de eerste schooljuffrouw. Daarbij maakte ze samen met haar zuster Jans de kaas van de De Geuzen. Ook brachten de twee meisje de productie naar Castro, te paard, meer dan twintig kilometer ver. Er was toen nog geen weg of brug, maar slechts een pad en ze deden er een hele dag over om heen en weer te rijden. Ze gingen gewapend met een geweer want vlakbij Castro lag een zigeunerkamp aan de oever van een klein riviertje precies op de plaats waar zij moesten oversteken. Het enige wat de meisjes van zigeuners wisten was dat het gevaarlijke mensen waren en dat ze kinderen stalen… vooral meisjes wilden ze graag hebben. Dus, wanneer ze dicht bij het kamp kwamen hielden ze de paarden even in en keken goed of het begaanbaar was en of ze geen gevaarlijke kerels aan de kant van het pad zagen. Wanneer alles veilig leek, spoorden ze hun paarden tot volle galop aan en zo hard ze konden vlogen ze door het lage water het kamp voorbij, en dat op de terugweg weer. Grootopa denkt zo bij zichzelf wat die mensen van het kamp wel niet gedacht zullen hebben iedere week weer die twee meisjes zo hard ze konden hun kamp voorbij te zien racen in wilde galop het water hoog opspattend, wapperende haren in de wind en een geweer slingerend aan het zadel.

Pleuntje schreef geregeld brieven en na een paar maanden maakte ze zich gereed om terug naar Holland te vertrekken. Maar toen brak plotseling de Eerste Wereldoorlog uit en de scheepslijnen werden stopgezet… ze kon niet meer terug! Helemaal overstuur schreef ze de ene brief na de andere, maar kreeg natuurlijk geen antwoord want ook de post kwam niet meer over. Oorlog in Europa, vreselijk. Gelukkig kwam er bericht dat Nederland neutraal was gebleven dus wist ze dat haar Leendert niet als soldaat het slagveld op zou hoeven. Dat was een hele troost. Zo gingen er twee jaren veel te langzaam voorbij voor het gevoel van de twee geliefden. Eindelijk, in 1916, kregen ze weer contact via brieven en nam Pleuntje het besluit om terug te gaan naar Holland. Ze zou met een oceaanstomer van Brazilië naar Engeland varen en vandaar met een kleinere boot, de Harwig, het kanaal oversteken naar de haven van Amsterdam.

Leendert, nu 26 jaar, stond aan de haven op haar te wachten. Hij was daar vroeg aangekomen, ongeduldig liep hij op de kade rondjes en wist na een paar uur precies hoeveel hijskranen er aan het werk waren en hoeveel boten er voor anker lagen en al hun namen. De hele tijd hield hij de grote klok in de gaten en zag de minutenwijzer langzaam maar zeker vooruit draaien. Het was al lang tijd dat de Harwig aan moest komen, maar er was nog geen boot te zien.

Toen klonk er een zware trillende stem door de luidspreker die vroeg om attentie! Leendert luisterde aandachtig en wat er toen gezegd werd sloeg in als een bom. De Harwig was op een zeemijn gevaren en met man en muis vergaan… niet één van de opvarenden had het overleefd. Leendert stond helemaal versuft en kon niet goed bevatten wat er eigenlijk gezegd was. Pleuntje verdronken? Dood? Zou hij haar nooit meer zien? Dat bestaat toch niet… er was iets, Leendert kon niet uitleggen wat, maar hij voelde dat dít niet waar kon zijn. Hij voelde dat Pleuntje nog leefde. Maar de Harwig was vergaan, dus hoe zou het dan mogelijk wezen dat zij nog leefde?

Leendert besloot in de haven te blijven tot er meer nieuws zou komen en op de volgende boot te wachten. Duizelig, met hangende schouders en kramp in zijn hart boekte hij een kamer in een hotel dichtbij. Die nacht is de langste nacht van zijn leven geworden. Hij dacht aan de familie in Brazilië die natuurlijk nog nergens van wist. Daar dachten ze dat Pleuntje om deze tijd al veilig en wel bij hem thuis zou wezen. En nu ligt zij daar op de zeebodem in het donkere, ijskoude water van het kanaal, begraven in een vergaan schip. Leendert huilde toen zijn eerste tranen sinds jaren en bad om een wonder.

Na een slapeloze nacht stond Leendert de volgende ochtend alweer vroeg aan de haven en tegen de middag kwam eindelijk de boot van Engeland aan. Op het dek stond het vol mensen die zwaaiden naar de wachtenden op de kade. Leendert keek en zocht, maar kon geen bekend gezicht vinden. Toen kwamen de passagiers de trap af en plotseling zag Leendert een bekend ogend meisje dat zoekend naar de mensen op de kade keek. Leendert voelde zijn hart bijna uit zijn keel bonken. Daar was ze!!!… Daar was Pleuntje!!!… Leendert gaf een schreeuw van blijdschap. Toen Pleuntje hem zag liet ze haar koffer pal uit haar handen vallen en ze renden op elkaar toe. Wat die twee elkaar toen niet allemaal te vertellen hadden…

Wat was er nu gebeurd? Het schip dat van Brazilië naar Engeland voer, had vertraging opgelopen en was te laat aangekomen, de Harwig was al vertrokken naar Holland en dus heeft Pleuntje een nacht op het schip moeten blijven slapen om de volgende dag pas met een andere boot naar Amsterdam te varen. Die vertraging is haar redding geweest.

Pleuntje heeft Leendert niet over kunnen halen om naar Brazilië te emigreren hoe ze ook vertelde over het prachtige vrije leven dat ze daar zouden hebben. Nee, Leendert kon het niet over zijn hart verkrijgen om zijn Hendrika te verkopen en dan de rest van zijn leven aan wal te slijten. Dus vormden zij een familie in Holland. Maar toen kwam de Tweede Wereldoorlog en het varen op de rivieren in Nederland werd steeds moeilijker totdat het helemaal verboden werd door de Duitsers. Niet zo lang voor de afloop van de oorlog werden de boten van de Hollandse schippers door de Duitsers tot zinken gebracht om zo de circulatie van de geallieerden te verhinderen. Wat Leendert toen gevoeld heeft… Toen hij ná de oorlog zijn Hendrika zag, eenmaal uit het water gehesen, voelde hij zich helemáál depressief worden. De hele boot was door roest aangetast en eigenlijk alleen nog maar goed voor de schroot.

Grootopa heeft dit altijd een prachtig verhaal gevonden.

Na de oorlog zijn hun zoons Bas, Arie en Leen en dochter Jo naar Brazilië vertrokken. Bas al in 1946, hij kon het in Holland niet meer vinden na de oorlog, de anderen een paar jaar later. Bas heeft jaren op de boot van zijn vader in Holland gevaren en heeft zijn leven lang terug naar het water gehunkerd terwijl hij in Carambeí duizend meter boven de zeespiegel zat. De brieven die Leendert en Pleuntje ontvingen deden hen in 1950 uiteindelijk beslissen om ook te gaan samen met de dochters Annie en Wennie. Ze lieten drie getrouwde kinderen in Nederland achter.

Het transporteren van goederen zit de Aardoomen in het bloed. Zo is het bedrijf in de jaren vijftig begonnen met melk in bussen bij de boeren op te halen en is later blijven groeien met het transporteren van de producten van de coöperatie naar Ponta Grossa en Curitiba. Bas is na enige beroepen te hebben uitgeprobeerd tenslotte landbouwer geworden en Arie is een winkel in zuivelproducten in Ponta Grossa begonnen, maar Leen ging door met transporteren… en het resultaat is dit door heel het land bekend geworden transportbedrijf TransArdo.

Opa ontwaakt uit zijn herinneringen door het zware ronken van een grote aanhanger die langzaam het bedrijf binnenrijdt. Doordat hij naar dit indrukwekkende geval kijkt, struikelt hij en valt bijna over het trottoir. Opa gromt en kijkt eens goed naar waar hij over moet lopen. Dit trottoir is eind jaren zeventig gemaakt en het zag er toen netjes uit. Maar een paar jaar later moest de Sanepar de zaak openbreken om er waterleidingen te begraven. Het probleem is dat ze het nooit meer netjes hebben dichtgemaakt en sindsdien is het een schande voor de kolonie. Al zo’n 28 jaar! Je kan er niet gewoon lopen. Oh, denkt Opa, als ík toch eens burgemeester zou zijn hier wat zou ik de zaak dan netjes houden…

Opa realiseert zich ineens dat de Hollanders in Carambeí eigenlijk op politiek gebied nooit echt hebben meegeleefd, er is hier in de kolonie nooit een echte politicus opgestaan. Carambeí viel tot 1997 als district onder de gemeente Castro. Maar door Castro is Carambeí eigenlijk altijd als een soort vergeten plek behandeld, ze dachten daar dat Carambeí zichzelf wel kon onderhouden, wat ook inderdaad werd gedaan. Gedurende jaren heeft de coöperatie hier als een soort gemeentehuis alles onderhouden. Dus eigenlijk waren de voorzitters van de coöperatie tegelijkertijd ook burgemeester van Carambeí. Maar om de wegen te onderhouden viel voor de coöperatie niet mee want daar hadden ze de goede machines niet voor. Toen, in 1970, stemde Carambeí haar eerste wethouder van Hollandse afkomst die zitting kreeg in het gemeentebestuur van Castro. Art Jan de Geus, beter bekend als Arturzão, heeft gedurende enige jaren veel goed gedaan voor de kolonie… nu zat er tenminste iemand in het bestuur die voor onze rechten vocht. Vooral het wegenonderhoud is sterk verbeterd. Daarna heeft Dick Carlos de Geus zijn periode als wethouder gehad en in 1982 werd Willy Los gestemd, beter bekend als Delegado. Later hebben we meerdere ‘Hollanders’ als wethouders gehad zoals Bauke de Geus, Art Jan Aardoom en Ary Harms bijvoorbeeld, en niet te vergeten dr. Orlando Los en Gaspar. Bart Janssen heeft het zelfs tot locoburgemeester gebracht. Maar als Grootopa er goed over nadenkt was niet één van dezen een echte politicus in hart en nieren. Hij kan dit goed begrijpen want politicus zijn is een heel apart vak. Dat moet gewoon echt ín je zitten.

Toen in 1997 Carambeí een onafhankelijke gemeente is geworden heeft Grootopa, en vele anderen met hem, gehoopt dat Dick zich kandidaat zou stellen voor burgemeester. Afgestudeerd in de rechten met speeches in absoluut correct Portugees was hij de ideale man… Maar Dick heeft het te druk gehad met de coöperatie en functies in de coöperatieve wereld buiten Carambeí. Om een coöperatie te leiden moet je al een sterke maag en huid hebben, want als je een zaak moet runnen waar je honderden leden hebt die zich eigenaar voelen… en zijn, moet je veel kunnen slikken en verteren. Maar om burgemeester te zijn in een land als Brazilië moet je wel echt een maag en pantserhuid hebben als van een krokodil, want wat je dan wel niet te slikken en over je heen gegooid krijgt is niet mis. Wil je succes hebben hier dan lijkt het wel alsof je soms alle gewetensbezwaren en ethiek van je af moet zetten … en dat zit niet in onze Hollandse cultuur.

Grootopa loopt te peinzen over hoe het met Carambeí verder moet. We zijn nu zo’n 14 jaar een zelfstandige gemeente en er is nog zo veel te doen. De coöperatie, daar maakt Grootopa zich niet druk over. Deze is door al die jaren heen altijd geleid door absoluut eerlijke mensen met een authentieke interesse in het welzijn van haar leden. Opa denkt aan de voorzitters van de laatste 60 jaar, Leen de Geus, Keimpe van der Meer, Wim de Geus, Dick de Geus, Franke Dijkstra en nu Renato Greydanus. De coöperatie zal zeker standhouden. Maar de gemeente van Carambeí, daar maakt Opa zich wat zorgen over, want deze is totaal uit de handen van de Hollanders geglipt. De nakomelingen van de pioniers en van de families die later gekomen zijn, zijn practisch apolitiek en willen er vaak niks mee te maken hebben. Toch is het voor Carambeí heel belangrijk dat we ons van onze verantwoordelijkheid bewust zijn. We mogen niet alleen maar klagen, we moeten eigenlijk écht meedoen!

Grootopa versnelt zijn pas een beetje want het begint nu harder te waaien. Hij maakt zijn pijpie uit, wikkelt hem zorgvuldig in zijn zakdoek en steekt hem diep in zijn broekzak. Hij trekt zijn hoed wat steviger op z’n hoofd en zijn jas een beetje dicht en stapt dan gestadig door. Voor hem ziet Opa een jongeman lopen met slechts een T-shirtje aan en deze lijkt zich niks van de toenemende kou aan te trekken. Opa ziet aan de rollende spieren van zijn armen, benen en rug dat hij veel op de sportschool vertoeft en dat-ie dat T-shirtje zo strak om zijn borst draagt om deze goed te laten zien. Tjonge jonge, Schwarzenegger is er niks bij. Zou dat manneke nou echt zo sterk zijn als hij eruitziet, vraagt Opa zich af, of zouden die welgevormde spieren alleen maar schijn zijn, net als kleding?

Opa kan het niet laten, hij moet opeens weer denken aan die opmerking van de Engelsen, heel vroeger, dat de lelijkste mens van Europa de Hollandse boer was… want hij had geen kont. Opa grinnikt en denkt aan het leven van zo’n boer. Twee keer per dag de koeien melken met de hand, dan de hele dag met riek en spa werken… spitten, maaien, laden, hakken en ga zo maar door. Zo iemand had helemaal geen tijd om vet in zijn billen op te slaan en om zijn spieren zo prachtig te modelleren. Toch, wees er maar zeker van dat onder die huid en over die knokkelige armen en rug spieren liepen zo sterk als staalkabels. En Grootopa weet zeker dat als zo’n boer een Schwarzeneggertje goed in zijn greep krijgt hij deze laat miauwen als een kat… O zo!

Na deze meditatie voelt Opa zich zeer goed en met een grote, triomfantelijke grijns loopt hij achter de atleet aan. In de verte rolt de donder, er zit onheil in de lucht, onweer en bliksem. Het kan nu ieder ogenblik losbarsten. De bliksem flitst. Grootopa doet de kraag van zijn jas omhoog, nu gauw naar huis want de eerste druppels beginnen al te vallen.

Dit artikel werd reeds geplaatst in het Maandblad De Regenboog – Februari 2012

Terug naar: Grootopa Vertelt